Inflatiecalculator

Wat was
in
waard in

Wat is inflatie?

Inflatie (letterlijk 'opblazen') kent twee economische betekenissen. De oorspronkelijke betekenis van inflatie is monetaire inflatie, dit betekent dat de geldhoeveelheid toeneemt.

In de loop van de jaren werd met inflatie eigenlijk vooral prijsinflatie bedoeld, wat wil zeggen een stijging van het algemene prijspeil. Hoewel over de oorzaken van prijsinflatie onder economen verschillend wordt gedacht, wordt vrij algemeen aangenomen dat er een zeker verband bestaat tussen de ontwikkeling van de maatschappelijke geldhoeveelheid en inflatie: inflatie wordt vermoedelijk veroorzaakt door de relatieve toename van de hoeveelheid geld ten opzichte van de aanwezige economische productie. Wanneer de maatschappelijke geldhoeveelheid toeneemt en er geen hogere productie van het land tegenover staat, zal het gemiddeld prijspeil door de toegenomen vraag naar goederen stijgen. Er staat namelijk geen extra productie tegenover. Prijsinflatie kan ook worden veroorzaakt door doorberekening van gestegen productiekosten, gestegen importprijzen en hogere belastingtarieven. Door de prijsstijgingen (prijsinflatie) daalt de (interne) waarde van het geld, de koopkracht van het geld. Voor hetzelfde bedrag kan namelijk minder worden gekocht. Door hoge inflatie zal het vertrouwen van de burgers in hun eigen valuta afnemen. Investeringen voor (buitenlandse) beleggers worden risicovoller. Uiteindelijk zal, als de prijsinflatie te hoog wordt, de centrale bank de rentetarieven verhogen om zodoende de geldcreatie te ontmoedigen.

Vormen van (prijs)inflatie

Er worden twee hoofdvormen van (prijs)inflatie onderscheiden, kosteninflatie en bestedingsinflatie.

Kosteninflatie

Bij kosteninflatie hebben we te maken met bedrijven die hun gestegen kosten doorberekenen in de verkoopprijzen, om zo hun winst niet onaanvaardbaar te laten verminderen. Als de kosten van het maken van een product 10 euro zijn en de verkoopprijs is 15 euro, dan maakt het bedrijf een winst van 5 euro. Stijgen de kosten naar 12 euro, dan zou het bedrijf slechts 3 euro winst maken. Als bedrijven bij gestegen kosten hun verkoopprijs verhogen betekent dit wel een vermindering van de vraag en een mogelijke verslechtering van hun (internationale) concurrentiepositie. In een markt met beperkte concurrentie (zoals het oligopolie) zal prijsverhoging als gevolg van doorberekening van kosten steeds worden ingezet door een prijsleider, waarop andere bedrijven volgen. Op die manier wordt prijs geen wapen tegen concurrenten. Een bekend voorbeeld uit de praktijk is het verhogen van de benzineprijs door Shell.

Een tweede vorm van kosteninflatie is loonkosteninflatie. Dit gebeurt als de loonkosten per eenheid product stijgen en die stijging wordt doorberekend in de verkoopprijs. Niet elke loonsverhoging leidt tot loonkosteninflatie. Die ontstaat slechts als de loonkosten per werknemer per tijdseenheid sneller stijgen dan de gemiddelde arbeidsproductiviteit van die werknemer voor dezelfde tijdseenheid. Loonkosteninflatie leidt tot verslechtering van de concurrentiepositie. Als vakbonden bij loonkosteninflatie prijscompensatie verlangen, ontstaat het gevaar van een loon-prijsspiraal. Dat is het verschijnsel dat lonen en prijzen elkaar voortdurend opjagen omdat de werknemers hun koopkracht willen handhaven en de werkgevers hun winst. Blijft de loonstijging achter bij de stijging van de arbeidsproductiviteit, dan spreekt men van loonmatiging. Er is dan geen gevaar voor loonkosteninflatie, omdat ondanks de loonstijging de loonkosten per product niet stijgen en er niets hoeft te worden doorberekend.

Andere vormen van kosteninflatie zijn geïmporteerde inflatie, als de prijzen van geïmporteerde grondstoffen of halffabrikaten stijgen, en een door de overheid veroorzaakte inflatie. Dit laatste treedt op als de belastingen die kunnen worden doorberekend, zoals de BTW, accijnzen of heffingen worden verhoogd. Dit geldt echter alleen voor verhogingen van belastingen die door producenten kunnen worden afgewenteld, dus die zij bedrijfseconomisch gezien mogen doorberekenen in hun verkoopprijs. Wordt het inflatie cijfer geschoond voor de invloed van kostprijsverhogende en consumptiegebonden belastingen dan spreekt men over afgeleide inflatie.

Bestedingsinflatie

Bestedingsinflatie ontstaat in een situatie van overbesteding. Bedrijven zitten met een volledig bezette productiecapaciteit en hebben moeite om aan de vraag van hun klanten te voldoen. De economie draait op volle toeren. De meeste bedrijven streven naar een zo hoog mogelijke winst. In zo'n situatie kunnen zij hun verkoopprijzen verhogen. De klanten stromen immers toe. De omzet gaat omhoog en bij gelijke kosten betekent dat meer winst. Bestedingsinflatie deed zich in Nederland voor aan het einde van de jaren negentig. Het ging toen erg goed met de Nederlandse economie en veel bedrijven hebben toen hun prijzen fors verhoogd.

Bestedingsinflatie kan het gevolg zijn van (overmatige) geldschepping in de vorm van kredieten (wederzijdse schuldaanvaarding) door de algemene, dat wil zeggen de geldscheppende banken. Want hoe kunnen mensen en bedrijven betalen voor de extra vraag die ze uitoefenen? Het lenen van geld vergroot de collectieve vraag en zal in een situatie van overbesteding, wanneer de productiecapaciteit nog niet is meegegroeid, leiden tot prijsstijging. Dat is inflatie.

Effecten van prijsinflatie

Een inflatie van 2 of 3 procent per jaar wordt als acceptabel beschouwd. Een product dat dit jaar 100 euro kost, zal dan volgend jaar 102 tot 103 euro kosten. Als de lonen gelijk met de inflatie stijgen, blijft de koopkracht gelijk. Anders stijgt of daalt de koopkracht. Het handhaven van een lage inflatie is een belangrijk doel van de instantie (regering of centrale bank) die het uitgeven van geld beheert, en daarmee het monetair beleid voert. In Europa is dat de Europese Centrale Bank (ECB).

Inflatie wordt gemeten door middel van de consumentenprijsindex (CPI): een lijst van producten (goederen en diensten), hun wegingsfactoren en hun prijsindex, die centraal wordt bijgehouden en de verandering van het algemeen prijsniveau in de loop van de tijd bepaalt. In Nederland wordt de CPI bijgehouden door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).

Er zijn wel enige kanttekeningen te maken bij het begrip inflatie. De prijzen voor huishoudelijke uitgaven door consumenten bijvoorbeeld kunnen met een heel ander percentage stijgen dan de prijzen van grondstoffen als olie of goud, of de prijzen van huizen. Doordat er veel verschillende indexen zijn, ontstaat er ruimte voor bijvoorbeeld vakbonden, werkgevers en de overheid tot manipulatie. Door bepaalde posten uit de index te schrappen of er juist in op te nemen, of door naar het ene inflatiecijfer te verwijzen en daarmee gemakshalve het andere te negeren, waarin bepaalde posten niet zijn geïntegreerd. Een voorbeeld daarvan in België is de zogenaamde 'gezondheidsindex', waarin naast sigaretten en alcoholische dranken ook de brandstofprijzen ontbreken.

Het tegengestelde verschijnsel van inflatie, een daling van de prijzen, heet deflatie. Ook dit werkt nadelig op de economie, bestedingen zullen worden uitgesteld vanwege de prijsdalingen. Deflatie mag niet verward worden met desinflatie. Dat betekent dat de inflatie minder wordt. Andere verwante begrippen zijn stagflatie en reflatie.

Door een stijging van het algemeen prijspeil kan een daling van koopkracht optreden. Dit gebeurt echter alleen als de lonen procentueel minder snel stijgen dan de prijzen.

bron: wikipedia

Over deze site

Deze site geeft een indicatie van wat je voor een bepaald bedrag op een ander moment kon (of kan) kopen. Echter, niet alle soorten producten worden in gelijke mate duurder over tijd, dus de waarde van de calculator is beperkt. Het is bijvoorbeeld nu mogelijk voor 600 euro een computer te kopen, terwijl je 20 jaar geleden voor dat bedrag nog niets kreeg, ondanks dat dat bedrag toen nog bijna anderhalf keer zoveel "waard" was. Aan de andere kant was uitgaan rond de eeuwwisseling nog een stuk goedkoper. Een biertje kostte toen gemiddeld 2,82 gulden, wat nu - inclusief inflatie - 1,77 euro zou moeten zijn. Tegenwoordig kost een glas minimaal twee euro vijftig. Als je geluk hebt.

Als basis voor deze calculator gebruikten wij de consumentenprijsindex van het CBS.

Omdat de inflatie over dit jaar nog niet bekend is, stellen we die op hetzelfde percentage als die van vorig jaar.

bron: CBS